Menu

“Ik heb veel verdriet gehad”

Twenterand | 11 september 2018

Het is kwart over vijf in de ochtend en nog donker. Het geluid van de deurbel klinkt luid in de stille nacht. Slaapdronken stommelt Hilly uit bed, loopt naar beneden en doet open. Ze schrikt als ze twee agenten ziet in uniform. ‘We willen graag dat u meegaat. Uw zoon ligt in het ziekenhuis en u moet afscheid van hem nemen.’

‘Onze zoon Geert begon met het gebruiken van drugs toen hij een jaar of 18 was. Al eerder was hij met alcohol begonnen. Ik had nog nooit met drugs te maken gehad en had in het begin ook niets door, hoewel er achteraf wel “signalen” waren. Spullen verdwenen, waardevolle dingen raakten zoek. Spaarpotjes werden opengebroken. Toen dacht ik voor het eerst: wat gebeurt hier en wie doet dit? Al snel verdacht ik mijn zoon Geert. Ik wist zeker dat zijn oudere broer en zus dit niet deden, en Marije en Jelmer waren nog te jong. Maar toen ik Geert erop aansprak, ontkende hij natuurlijk alles. Op een zeker moment was het zo duidelijk! Maar hij bleef ontkennen.

Maar wat moest ik? Mijn man en ik dachten eerst dat het pubergedrag was, maar al snel bleek dat die gedachte wel een heel grote vergissing was. Hij kwam terecht in de kleine criminaliteit van bedreigen, joyriden en brandstichting. Later heeft hij daar een gevangenisstraf voor uitgezeten. In de weekenden ging hij naar hardcore feesten en kwam hij op zondagochtend pas thuis: “Goedemorgen… welterusten...” Hij ging naar bed en wij naar de kerk.’ 

XTC

‘Mijn vermoeden dat er drugs in het spel waren, werd snel bevestigd toen ik xtc-pillen vond.

Enige tijd later ging hij ook GHB gebruiken. Op een nacht kwam hij na gebruik op zijn scooter naar huis en veroorzaakte hij een eenzijdig ongeval. De politie en ambulance werden direct opgeroepen. Omdat hij bang was dat de politie erachter kwam dat hij drugs bij zich had, besloot hij de rest van de GHB ook maar in te nemen. Dat veroorzaakte een enorme overdosis. Al snel hield zijn hart ermee op en werd hij gereanimeerd door de politie. Later in de ambulance kreeg hij weer een hartstilstand en in het ziekenhuis, onderweg naar de ic, nog een keer. Toen bleek hoe hoog de overdosis was. De artsen zeiden dat de kans op overleven wel heel klein was. Zij hadden het nog nooit meegemaakt.

We zijn die nacht meteen naar het ziekenhuis gegaan. Ik heb het naar God uitgeroepen: “Laat dit niet gebeuren! Laat hem niet doodgaan! Ik heb dit kind van U gekregen. Hoe kunt U het mij dan weer afnemen?!” Toen ik de deur van de ic opende, lag Geert daar in het ziekenhuisbed aan allemaal slangetjes en medische apparatuur. Hij werd kunstmatig in leven gehouden. Het meest afschuwelijke vond ik nog dat hij met z’n polsen en z’n  enkels was vastgebonden aan de bedrand. Dat moest, zei de arts, want als mensen met zo’n overdosis toch uit een diepe coma ontwaken, zijn ze zo sterk dat ze alle apparatuur eraf trekken en een gevaar voor zichzelf en de omgeving zijn.

Toen ik hem zo zag liggen, brak ik. De arts zei na een paar minuten dat het moment was aangebroken om afscheid te nemen. Maar op dat moment gebeurde er iets heel bijzonders, want ik hoorde plotseling een zachte stem achter mij die rustig zei: “Hij gaat niet dood.” Ik draaide mij om, maar er stond niemand. Ik wist dat het een stem uit de hemel was. Ik heb daarom geen afscheid van hem genomen, ook niet nadat de arts het nog eens gevraagd had. Ik dacht: “Als die stem zegt dat hij niet doodgaat, dan vertrouw ik daarop.” 

Geert zou tot vier uur die middag in leven worden gehouden. Ik heb hem een dikke kus gegeven en gezegd: “Tot vanmiddag, jongen!” Nadat we hadden afgesproken dat we tegen 12 uur terug zouden komen, zijn we naar huis gegaan, want Marije en Jelmer moesten ook nog naar school geholpen worden. Toen ik weer thuis was, ging om kwart voor tien de telefoon. Ik dacht: “Het zal toch niet waar zijn, hè? Bellen ze dat Geert overleden is?” Plotseling ging ik toch twijfelen. Had ik die stem wel echt gehoord? Of was het gewoon iets wat ik graag wilde horen? Vol angst nam ik de telefoon op. Ik hoorde een bekende stem: “Hoi mam, met Geert...” Ik was zo kwaad!! Natuurlijk was ik heel opgelucht en dankbaar, maar ik dacht ook: “Wat heb je allemaal aangericht!” Ik heb het daar heel moeilijk mee gehad. Maar Geert reageerde vooral nuchter. Het is nu eenmaal gebeurd. Vanaf dat moment heeft hij geen GHB meer gebruikt, Hoewel ik me tot op de dag van vandaag nog wel zorgen maak over het drankgebruik.’

Eenzaam

‘Omdat ik niemand in mijn omgeving kende die ervaring had met drugsgebruik, kon ik mijn verhaal bij niemand kwijt. Aan wie moest ik het vertellen? Ik hield al het verdriet en alle ellende voor mezelf en raakte helemaal opgesloten en gevangen, jarenlang. Ik werd depressief en kon niet meer goed functioneren. Er heeft zich bij mij in die tijd epilepsie ontwikkeld en ik kreeg ook heel veel lichamelijke klachten. Ik kon niet meer slapen en werd heel vergeetachtig. Zo erg dat ik naar een psycholoog moest om een dementietest te doen. Gelukkig was het geen dementie. De oorzaak lag in de zorgen die ik had en de constante stress waarin ik leefde. 

Tot overmaat van ramp kreeg ik het vermoeden dat onze jongste zoon Jelmer ook drugs gebruikte. Hij begon heel ander gedrag te vertonen dan normaal en ging er heel slecht uitzien. Ongezond en heel mager. Ook zijn eetlust verdween.

Op dat moment wist ik: dat zit niet goed. Hij verborg z’n drugs in het begin heel goed, maar ik ontdekte het toen ik een keer zijn kamer schoonmaakte. Ik zag een hoopje witte poeder liggen. Op dat moment weet je: dit is geen bloem, maar dat is speed.

Op een zeker moment vond ik flesjes met GHB. Toen Jelmer in de gaten had dat ik zijn drugsgebruik had ontdekt, besloot hij er niet langer een geheim van te maken. Op een zeker moment begon hij ook thuis te gebruiken. Ik was enorm kwaad op hem en zei: “Nu heb je met je broer meegemaakt hoe ernstig drugs kunnen zijn en hoe het kan aflopen. En dan doe je het toch!” Maar het begin van zijn drugsgebruik was ongelukkig, vertelde hij. Hij was ergens in een disco en heeft per ongeluk een glas drinken gepakt waar GHB in zat. Hij voelde zich daar heel lekker bij en probeerde het nog een keer, en toen was het te laat om te stoppen. 

Hij raakte gevangen in het drugsgebruik, het ging van kwaad tot erger. Op een gegeven moment gebruikte hij 24 uur per dag. Thuis, op z’n werk, overal. Ook kwamen er vrienden van hem over de vloer die hier thuis ook wilden gebruiken. Die jongens heb ik weggestuurd want ze wilden ook speed verhandelen. Ik zei: “Wegwezen, nu is het genoeg geweest, dit gebeurt niet in mijn huis!” Dat werd me niet in dank afgenomen. Een vriend van Jelmer zei: “Ja, maar het is mijn speed!” Toen zei ik: “En het is mijn huis, en nu eruit!”’

Zorgen

‘Ik maakte me ontzettend veel zorgen. Ik wilde niet dat mijn kinderen zo ten gronde gingen door de drugs. Ik heb het ze nooit verweten - verwijten helpt niet - maar ik heb altijd tegen hen gezegd: “Wat je doet, vind ik niet goed, maar ik hou van je.”

Dat vonden Geert en Jelmer niet altijd fijn om te horen, er is vast een schuldgevoel geweest. 

Maar nu zeggen ze allebei: het is goed dat je dat toen gezegd hebt. Ze zeggen nu ook dat het verkeerd was afgelopen met ze als ik hen toen veroordeeld en uit huis gezet had. Geert is een poosje uit huis geweest – daar koos hij zelf voor – en dat vond ik heel erg. Hij ging naar een plek waar heel veel drankgebruik was, een heel slechte en ook vieze omgeving. Ik heb hem toen de sleutel van de achterdeur gegeven en gezegd dat hij altijd thuis mocht komen. “Denk maar niet dat ik dat doe”, zei hij nog, en daar ging hij. Wat was ik bang dat ik hem alsnog kwijt was, al was het dan niet door de dood. Maar na ruim een maand kwam hij terug. Hij vroeg: “Mag ik weer terugkomen?” Ik zei: “Ik heb je toen de sleutel gegeven. Je weet dat je altijd terug mag komen.” Achteraf denk ik weleens: was dat wel zo verstandig? Volgens Geert wel, zo zei hij later. Anders was hij helemaal in de ellende gekomen.’

Veroordeling

‘Als ik achteraf terugkijk op de hele situatie waar we toen in zaten, word ik nog het meest verdrietig van de veroordeling van de mensen om je heen, en de eenzaamheid.’ Dan schiet ze vol. Ze is even stil, veegt haar tranen af, slikt en zegt dan: ‘Ja, de veroordeling van de mensen om ons heen... dat vond ik het ergst. “Het zal wel aan de opvoeding liggen”, hoorde ik. En: “De vader is ook buiten beeld.” Dat klopte ook, want mijn man was internationaal chauffeur, dus die was er bijna nooit. Het lag overal aan, maar nooit aan de situatie zelf.

Ook werd ik ontweken. Zo liep ik eens in de winkel en zag dat een bekende van mij snel een ander gangpad in dook om maar niet te hoeven vragen hoe het ging. Zelfs mijn familie en mijn buren lieten mij links liggen. Ook bepaalde vriendjes en vriendinnetjes van onze dochters mochten niet meer bij ons spelen omdat wij zo’n asociaal gezin waren, met drank en drugs en weet ik veel wat nog meer.

Meer en meer kwam ik in de problemen en ik werd steeds depressiever. Op een zeker moment heb ik toch met mensen uit onze kerkelijke gemeente gepraat. Ik dacht nog: aan wie kan ik het beter vertellen dan aan een van mijn broeders of zusters in de Heer? Maar niets bleek minder waar. Het antwoord was: “Een goede christen kan niet depressief zijn!” Het voelde als een doodsteek. Toch heb ik altijd vertrouwen gehad in de Here God en het geloof vastgehouden dat het ooit weer goed zou komen. Vaak heb ik gebeden: “Heer, het kruis dat U mij te dragen geeft is zo zwaar. Ik kan het niet alleen!”’

Zelfmoord

‘Eens zakte ik zover weg dat ik het leven niet meer zag zitten. In de Bijbel staat dat een van de grote profeten de dag van zijn geboorte vervloekte. Bij mij voelde dat ook zo. Ik had al een heel plan klaar om een eind aan mijn leven te maken. De locatie had ik al uitgezocht en ook hoe ik het zou doen. Ik dank God dat dat niet is gebeurd. Mijn geloof was sterker dan mijn depressie! De dood was voor mij misschien een oplossing, maar hoe moest dat dan met mijn kinderen? Maanden later kwam er eindelijk een ommekeer in de situatie, heel bijzonder. Na een diepe crisis kwam Jelmer tot een levend geloof en brak hij met de drugs.’ (Zie www. thdv.nl/jelmer. red.)

‘Onze predikant kreeg het op z’n hart om Waypoint Twenterand op te richten, samen met een aantal mensen uit onze kerk. Ook ik werd benaderd. Ze zeiden: “Jij hebt kinderen die een verslaving hebben gehad. Wil je niet komen helpen bij Waypoint Twenterand?”

Toen dacht ik: “Ik wil de hele wereld laten zien dat mijn kinderen verslaafd zijn geweest. Na al het negatieve wat is gebeurd, wil ik daar toch nog wat positiefs uit halen.” Zo ben ik bij Waypoint terechtgekomen.

Ik sloot me aan bij Moedige Ouders, een zelfhulpgroep. Het was een drama toen ik voor het eerst mijn verhaal moest vertellen. Je moest je namelijk aan elkaar voorstellen en vertellen wat er was gebeurd. Huilend vertelde ik mijn verhaal. Toen de avond voorbij was, zat ik nog te huilen. Maar daarna kwam er een zekere rust en heel langzaam kreeg alles een plek. Er zaten voor het eerst in mijn leven mensen naast mij die in dezelfde situatie hadden gezeten. Ik besefte toen: ik ben niet de enige, ik hoef me helemaal niet zo eenzaam te voelen. Pas toen ik ging delen, kwam er genezing. Ik zou tegen alle ouders die een kind hebben dat verslaafd is of is geweest: zoek iemand op die in dezelfde situatie zit of heeft gezeten. Blijf er nooit alleen mee zitten. En ook: stuur je kind niet weg, maar zoek samen naar een oplossing.’ 

Goed

‘Tegenwoordig gaat het beter met me. Ik zit nog wel in therapie om alles een plekje te geven. Als ik kijk hoe Jelmer nu voorlichting geeft op scholen door zijn verhaal te delen, dan denk ik: het zal wel ergens goed voor geweest zijn. Vaak moet ik aan de tekst denken die zegt: “Wat Mijn hand is begonnen te doen, zal Ik ook volbrengen.” (Naar Filippenzen 1:6, red.) God is trouw aan deze belofte. Na alle ellende die ik heb meegemaakt, kan ik nu misschien een hulp en steun zijn voor anderen. Dan is het allemaal niet voor niets geweest.’

Geert heet in het echt anders.